Page 16 - DO47
P. 16
Gestolen dode koe
Emiel van der Hoeven
Op 5 augustus 1840 meldt burgemeester E. van Olden bij de Arrondissement Rechtbank
in Leiden dat van een opgegraven zieke koe het een ander is gestolen. Longziekte
is een veel voorkomende ziekte onder runderen. De hoofdrolspelers in dit verhaal
zijn: de 44-jarige Voorhoutse bouwman Jan Weselenburg, op 25 april 1824 getrouwd
met Gerritje Verbeek en de 29-jarige Sassenheimse vleeshouwer Jan van der Voorn,
bijgenaamd Jan de Slager. Jan trouwde 16 juni 1844 met Clara Twist. De genoemde
veldwachter is Cornelis van Pruijssen. Het proces verbaal spreekt voor zich.
In den nacht tusschen 2 en 3 Augustus is eene op den 2 Augustus aan de longziekte
gestorven koe, toebehorende aan en 200 passen van de woning van den bouwman
Jan Weselenburg, wonende onder Voorhout niet ver van Sassenheijm (doch enigszins
afgelegen) door onbekende personen opgegraven.Ten einde de dader te betrappen heb
ik de nachten van den 3e en 4e Augustus door mijn veldwachter in loco laten oppassen,
doch ofschoon daar wederom eene andere koe was begraven, heeft hij niets ontdekt..
Evenwel had ik reeds door den veldwachter de vermoedelijke opgegravene koe laten
inspecteren en heeft dezelve bevonden dat van de koe in quaestie was afgenomen
de vier bouten, het gansche vel en het merk J.G. op haren hoorn ingebrand. En
verklaarde Weselenburg mij dat hij aan een stuk der huid of de hoorn de koe
gewisselijk zoude herkennen.
Als bijzonderheid gevoel ik mij verpligt te berigten dat:
1e. alle personen die deze zaak van mij vernomen hebben zeggen: “dat zal Jan de
Slager wel gedaan hebben.” (Bijnaam van Jan van der Voorn), wonende te Sassenheijm.
2e. dat de jongen van den in deze omstreken alleen onder den naam van Jan de
Slager bekende persoon, gedurig bij Weselenburg is geweest om te vragen of de
koeijen al dood waren.
3e. dat een timmerman, die van Sassenheijm op den 3 Augustus ‘s morgens ten 5 ure
naar Berg en Daal ging om te werken, een versch spoor van een kruiwagen gezien
heeft op de Teijlingerlaan in de rigting naar en digt bij Sassenheijm en dus in de weg
van Weselenburg naar Sassenheijm.
Ik heb van deze handelingen geen proces verbaal opgemaakt omdat het mij toescheen
dat er geene bewijzen voorhanden waren en de praesumptie [=rechtsvermoeden] mij
te gering toescheen. Mogt Uedel Achtbare echter proces verbaal noodig oordeelen,
zoo gelieve mij zulks te berigten.•
Bron: NL-LdnRAL, Voorhout, gemeente 1813-1929, 630B, inv.nr. 161 nr. 91.
16
11-04-13 16:09
DO2013nr47P1215Februaristorm1953.indd 16 11-04-13 16:09
DO2013nr47P1215Februaristorm1953.indd 16

